30 januari 2018

Geen stilzwijgende 'orgaandonatie'

SGP-senator Diederik van Dijk noemt de onaantastbaarheid van het lichaam, zoals vastgelegd in de grondwet, een belangrijk goed. Op dit grondrecht kan een inbreuk worden gemaakt als burgers daarvoor vrijwillig én geïnformeerd toestemming geven.

Het wetsvoorstel ‘orgaandonatie’ regelt echter dat als burgers geen actieve keuze maken, de overheid dit mag interpreteren als stilzwijgende toestemming voor orgaandonatie. Hier grijpt de overheid boven haar macht en valt zij het domein binnen dat behoort tot de persoonlijke vrijheid. Lees hieronder de bijdrage van Diederik van Dijk aan het debat in de plenaire zaal van de Eerste Kamer op 30 januari 2018:

Persoonlijke vrijheid
Van wie is mijn lichaam als ik mijn laatste adem uitblaas? Het wetsvoorstel ‘orgaandonatie’ relateer je snel aan dood en leven, aan gezondheid en ziekte, aan naastenliefde en emoties. Maar de fundamentele vraag die het wetsvoorstel oproept is: Hoe ver strekt de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de overheid?
Waar dringt de overheid op oneigenlijke wijze binnen in de persoonlijke vrijheid?

Er is een tijd geweest dat vooral christenen in verband werden gebracht met betutteling en bevoogding. Die rol is inmiddels overgenomen door de overheid. Zitten wij teveel? De overheid bevordert dat we gaan bewegen. Eten we te vet? De overheid stimuleert gezond voedsel. Gaan we te lomp met elkaar om? Via het onderwijs vormt de overheid ons tot ‘normale’ burgers. Papa en mama zijn vervangen door meester Bart en juf Anna. Zijn onze gedachten over de seksuele moraal te bekrompen? De overheid dwingt graag een portie diversiteit af. Een sigaartje in een restaurant? De overheid dooft hem met zwaar geschut. Wie zwart-wit denkt, krijgt de NOS op zijn dak. En als de levenslust verdampt, legitimeert de overheid uw levenseinde.

Opvallend trouwens hoezeer veel van deze overheidsmaatregelen zich focussen op ons lichaam. Renate Dorrestein heeft de lichaamscultus van onze tijd scherp aan de kaak gesteld. Volgens haar is het christelijk geloof vervangen door het knéllende geloof dat de mens zijn eigen maker is. Apart dat juist deze feministe oog heeft voor de grenzen van het maakbaarheidsgeloof. Het lichaam als de afgod van onze tijd. Sinds we proberen te leven alsof God niet bestaat, is de eeuwigheid buiten beeld geraakt en blijft slechts het hier en nu over.

Op allerlei wijzen is de overheid de privésfeer binnengetreden. In die ontwikkeling past ook het wetsvoorstel ‘orgaandonatie’. Een voorstel dat een nobel doel wil nastreven. Mensenlevens redden door ervoor te zorgen dat er via donatie meer menselijke organen beschikbaar komen. Ik twijfel niet aan de goede intenties van de indienster en ik hoop van harte dat D66 ook op andere dossiers met net zoveel overtuiging kiest vóór het leven. Dát zou nog eens een donatie zijn aan onze samenleving.

De vraag is echter: Mag de overheid zover gaan in het nastreven van een op zichzelf nobel doel als het wetsvoorstel beoogt? Heeft zij die bevoegdheid?
Hoe we het ook wenden of keren, het wetsvoorstel wil dat de overheid ons donorformulier alvast voor ons invult met ‘Ja, tenzij’. Dit is een principiële verandering ten opzichte van het huidige beslissysteem voor orgaandonatie dat in principe uitgaat van expliciete toestemming voor orgaandonatie. Als het wetsvoorstel wet wordt, is iedereen donor, tenzij je uitdrukkelijk aangeeft dit niet te willen.

Hier grijpt de overheid boven haar macht en vindt er een onevenredige inbreuk plaats op de lichamelijke integriteit. Ik kan mij goed vinden in de woorden van toenmalig minister Borst (D66) die in 1996 in deze Kamer haar ‘principiële bezwaren’ uitte tegen een geen-bezwaarsysteem, zoals nu wordt voorgesteld.

Zij zei het volgende over het huidige stelsel van orgaandonatie: “Onze voorkeur voor een systeem waarin mensen alléén donor zijn als zijzelf of hun nabestaanden daarvoor expliciet hebben gekozen, heeft te maken met het feit dat het gaat om iets heel persoonlijks, iets heel ingrijpends: wat gaat er na je dood met je gebeuren?”

Minister Borst merkte daarbij op dat mensen uitdrukkelijk zèlf ervoor moeten kiezen om na het overlijden een medemens te helpen.

Overigens sloeg ook de D66-woordvoerder in dat debat, mw. Tuinstra, dergelijke tonen aan.

De christelijke traditie, waarin de SGP wil staan, staat pal voor de persoonlijke vrijheid. Die persoonlijke vrijheid betreft zeker de omgang met het eigen lichaam. Hier raken we een terrein waar de overheid niet mag binnenvallen. Voor de SGP is het fundament van dit wetsvoorstel - ‘Je bent donor, tenzij je bezwaar aantekent - een brug te ver.

Wie besluit om ten behoeve van medeburgers donor te worden, verricht wellicht een goede daad. En er is ook niets mis met voorlichting van de overheid om hiertoe een verantwoorde keus te kunnen maken. Maar dit moet een persoonlijke beslissing zijn, zonder ingrijpen van de overheid. Dit geldt ook de keus om geen donor te willen zijn.

En zelfs als mensen de keus om wel of geen donor te zijn helemaal niet willen maken, behoort dat tot hun eigen vrijheid. Ook niet-kiezen valt onder de persoonlijke vrijheid. In die zin is een geenbezwaarsysteem onverenigbaar met de donorgedachte.
Donor ben je alleen als je daartoe een bewuste keus maakt. Een gift kenmerkt zich door intrinsieke vrijheid.

Dat kun je vanuit persoonlijk ethisch perspectief vervelend vinden, maar de keerzijde is dat de overheid de naastenliefde gaat afdwingen, ten koste van persoonlijke vrijheden.

Grondrechten
Het wetsvoorstel betekent een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Zie de heldere voorlichting van de Raad van State: Het wegnemen van organen zónder expliciete toestemming impliceert een inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit van de donor. Juist de Eerste Kamer moet zich hiervan rekenschap geven.

De onaantastbaarheid van het lichaam is dus een belangrijk goed. Niet voor niets is dit recht vastgelegd in artikel 11 van onze grondwet. Op dit grondrecht kan een inbreuk worden gemaakt, zo blijkt uit de grondwetsgeschiedenis en de jurisprudentie, als burgers daarvoor vrijwillig én geïnformeerd toestemming geven.

Het wetsvoorstel brengt echter met zich dat als burgers geen actieve keuze maken, de overheid dit mag interpreteren als stilzwijgende toestemming voor orgaandonatie. Bezien vanuit artikel 11 Gw. is dit een knap problematische redenering.

Dat aspect komt in alle scherpte naar boven nu we niet kunnen uitsluiten dat er mensen als donor worden geregistreerd die dit niet willen zijn. Het wetsvoorstel veronderstelt een samenleving van goed opgeleide en geïnformeerde autonome individuen.
Dat is voor een substantieel deel echter fictie.

Vorige week ging ik naar mijn kapper, hier vlakbij in de Chinese wijk. Een zoon van immigranten uit Hong Kong, die al 30 jaar in Nederland woont. De kapper vroeg mij wat er politiek zo al speelde en ik noemde het wetsvoorstel orgaandonatie. Hij had niets meegekregen van de lopende discussie. Hij vond het helemaal niks dat de overheid zich bemoeide met zijn organen en hij vroeg hoe hij dit kon voorkomen. Ik zei dat hij dit via Digid kon aangeven. Digid? Ook dat moest ik hem toen uitleggen. Hij gooide alle overheidsinformatie standaard in de prullenbak, omdat hij het toch niet begreep.

En bovendien, zelfs als we spreken over goed opgeleide burgers, hoe geïnformeerd kunnen zij zijn over complexe technologische praktijken waarin de ontwikkelingen elkaar in hoog tempo opvolgen en telkens nieuwe morele dilemma’s opdoemen? Ik noem hier slechts kennis omtrent het doodscriterium dat bij orgaandonatie wordt gehanteerd. Die criteria om de dood vast te stellen zijn ingewikkeld, maar blijken ook veranderlijk en vatbaar voor discussie.

Het genoemde probleem dat mensen worden aangemerkt als donor terwijl zij dit niet willen, geldt in het bijzonder wilsonbekwamen of diegenen die simpelweg de betekenis van een donorformulier onvoldoende kunnen doorgronden. Dat betreft een grote groep mensen.

De initiatiefneemster erkent deze problematiek, maar erkent zij ook volmondig dat er dus geen sluitend systeem bestaat om deze negatieve consequentie van haar wetsvoorstel te neutraliseren? Zou het in haar ogen niet veel beter zijn als de gehele groep wilsonbekwamen buiten het bereik van het wetsvoorstel werd geplaatst, maar dat dit vanwege het door de indienster gekozen beslissysteem niet mogelijk is? Erkent de indienster dat er dus ten aanzien van wilsonbekwamen en feitelijk onbekwamen een fundamentele wissel wordt omgezet?

Op dit punt voortbordurend: Nabestaanden kunnen orgaandonatie tegenhouden als ze aannemelijk maken dat de registratie afwijkt van wat de betreffende persoon echt wilde. Hoe dit precies aannemelijk moet worden gemaakt is echter vrij vaag. Het mag niet te eenvoudig zijn, maar ook niet te ingewikkeld. Erkent de indienster dat dit tot zeer onverkwikkelijke situaties kan leiden? Juist in een context waarin de nabestaanden zich in een emotioneel geladen, verdrietige situatie bevinden en de artsen onder tijdsdruk staan? Waarom zouden artsen het niet gewoon moeten accepteren als familieleden weigeren, ongeacht hun motivatie? Voor alle helderheid: Het zal hierbij met name gaan om de categorie 'geen bezwaar', omdat dat geen expliciete, maar een veronderstelde toestemming is.

Effectiviteit
Mede in het licht van het voorgaande leg ik de vinger bij de vermeende effectiviteit van het voorgestelde systeem. In de schriftelijke ronden zijn hieraan lange beschouwingen gewijd. Daaruit blijkt wel dat de effectiviteit van het voorstel geen uitgemaakte zaak is. Diverse evaluaties onderstrepen dit. Erkent de indienster deze grote onzekerheid en erkent zij tevens dat bepaald niet valt uit te sluiten dat het nieuwe beslissysteem tot minder of tot nauwelijks méér orgaandonoren zal leiden?

Minister Borst (D66) zei in dit verband tijdens het Eerste-Kamerdebat in 1996 het volgende over het geen-bezwaarsysteem: ‘Een dergelijk systeem (geen-bezwaarssysteem) waarin de wetgever onze solidariteit als het ware vooronderstelt, past naar mijn mening ook niet bij wat ik toch maar even noem onze volksaard. Wij willen wel helpen, maar niet als wij door de overheid voor het blok worden gezet. (…) Alles overziende, blijven wij van mening dat de relatie tussen een bezwaarsysteem en méér donors, een relatie die door veel mensen als volstrekt onomstreden en glashard wordt betiteld, niet zo glashard is.”

Acht de indienster de waarschuwing van toenmalig minister Borst geen reëel risico?

Ik zie met belangstelling uit naar de reactie van de indienster. Dank u wel